maandag 6 juli 2009

Potentieel

Gesatureerde kleuren verdrinken de tuin, de muur, de vrouw die haar boek dichtslaat en op haar glas legt om de vliegen eruit te houden. Ze zegt dat ze het onweer ruikt komen. De kat spint en ik knik, slikkend, en nog eens. Het is te warm, zelfs in de schaduw van het huis.. Ze staat op en zegt dat ik zo zweet omdat ik te dik ben aan het worden terwijl ze naar de keukendeur wandelt. Of ik nog iets moet hebben.
- Wijn.
Ze wandelt even terug om mijn glas van de tafel te nemen, en dan hurkt ze voor me en aait mijn arm.
- Denk er nu maar even niet aan.
Ik neurie van ja. Ik krab haar zachtjes achter het oor, en neem de papieren van de grond die ik daar eerder heb laten vallen, een pijnscheut in mijn nieren. Ik zou minder moeten drinken, en meer water; met die hitte dan ook. Ze brengt me mijn glas dat ze op de brede armleuning van de stoel zet. Ik wacht nog even tot het glas beslagen is.
- Is het heel erg?
Ik haal mijn schouders op. Wat is erg? Het kan altijd erger. Ja, het is heel erg. Kijk zelf, kijk hoe erg het is. Maar we hebben onze gezondheid nog. En ons geld. Morgen wordt het beter. We hebben al erger gehad. Ik sta op, en zijg weer neer, en kijk hulpeloos, en neem een slok. In de zon smaakt witte wijn zoeter, wil ik zeggen.
- Ze zeggen dat ik een potentieel gevaar geworden ben.
Haar beurt om te zwijgen, te kijken. Daar is die ekster weer die aast op het eten van de kat.
Zij, nog altijd half voor me, en ik op een verweerde stoel die nooit mooi oud, nooit vintage zal zijn. Ik knijp in haar nek en trek haar naar me toe. Kus.
- Laat me maar even.
- Zeker? ze grimast.
- Zeker.
Ze loopt door de dubbele deur naar binnen waar ze even met haar ogen knippert om aan het duister te wennen.
- Bel je de buren nog? roep ik haar achterna, maar ze loopt de gang al in.

Na een poos sta ik ook op, en wandel de keuken in. Hier is de warmte minder klef maar adem ik per ongeluk een fruitvlieg in. Ik krab aan een muggenbeet op mijn wang, ik krab hem open. Ik vloek binnensmonds. Het potentieel gevaar en zijn bloedend gezicht. Ik draai de kraan open, neem een groot glas en vul het tot de rand. Ik neem verwoed drie slokken en laat het overgebleven water terug in de pompbak vallen, en nog eens. Ik zuig op mijn snorharen. Het potentieel gevaar en zijn bloedend gezicht en zijn natte snorharen.
Ik neurie nog wat. Het klinkt vreemder dan in mijn hoofd. Dat heb ik ooit tegen een dokter gezegd, dat alles wel zin heeft, dat het wel klopt in mijn hoofd.
De kaas is op. Ik wil een boterham met kaas, en die is op. Ik roep het naar de gang. Die blijft stil. Wel hoor ik plots de wasmachine brommen, zoemen, wassen. Geluid maken.

Ik bel naar wat mensen, zoekend naar een oplossing. Ik vraag hen wat ik dan gedaan zou hebben om mijn nieuwe titel te verkrijgen, en geen van hen kan mij naar voldoening antwoorden. Geen van hen, en ook die nieuwe knul die nu wel heel blij zal zijn, want met zo'n crisis in de zaak kan je toch sneller je positie afdwingen, ook hem bel ik. Hij zegt me dat ik niet moet verwachten dat ik zoiets kan veroorzaken, op zo'n manier, en dan verwachten dat dat niet opgemerkt wordt door hogerop. Over wat ik heb veroorzaakt op zo'n manier zegt hij niets. Ik ook niet, en even denk ik dat hij mij zal aanbieden me te helpen, maar dan zucht hij, en verbreekt de verbinding.
Kalm leg ook ik de haak op. Ik reik naar de papieren die ik eerder op de grond heb laten vallen, en een pijnscheut blijft uit.

1 opmerking: